Roland Mans is een Limburger, maar door een noodlottige samenloop van omstandigheden is hij sinds 1458 vóór Christus de eerste van zijn familie die buiten Limburg is geboren. Op 31 januari 1969 zag hij namelijk het levenslicht te Hengelo (Overijssel). Zijn familie plaagt hem daar nog steeds mee.
Nog geen jaar later verhuisden zijn Heerlense moeder en Maastrichtse vader terug naar Limburg, naar Weert, waar Roland opgroeide.In zijn vrije tijd hield hij zich fanatiek bezig met atletiek. Bij AVW werd speerwerpen zijn specialisme. Daarnaast las hij veel en begon hij voorzichtig te schrijven. In 1987 ging hij rechten studeren aan de Leidse Universiteit en studeerde daar in 1994 af in het staats- en bestuursrecht. Daarna ging hij als stafjurist aan het werk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Sinds 2000 is hij werkzaam in de advocatuur: vanaf mei 2016 heeft hij met twee vennoten een eigen advocatenkantoor in Amsterdam. Intussen bleef Roland in zijn vrije tijd schrijven. In 2002 publiceerde Lannoo zijn eerste jeugdboek: Het Verdwijnboek. Lannoo gaf ook de volgende twee boeken uit: De Gele Trui (2003) en De Uilenvlucht (2009). In augustus 2017 verschijnt zijn vierde boek: Het Sleutelgeheim. Uitgever van dit boek is Leopold. Roland Mans is getrouwd en heeft twee zonen. Hij woont in Leiden, de stad waaraan hij verknocht is geraakt.
In september is uw nieuwe boek 'het sleutelgeheim' uitgekomen. Zou u in eigen woorden willen vertellen waar dit boek over gaat?
Het Sleutelgeheim is een historische jeugdroman. Eerst de geschiedenis. Het verhaal speelt zich af in 1573 en 1574 toen Leiden twee keer door de Spanjaarden is belegerd. Gedurende het eerste beleg breekt bijna een burgeroorlog uit tussen fanatieke katholieken enerzijds en felle protestanten anderzijds. De fanatieke katholieken, papen genoemd, willen de stad overgeven, maar de fanatieke protestanten, geuzen en anderen, peinzen daar niet over. Er breken gevechten uit waarbij doden vallen. Uiteindelijk weet het stadsbestuur de gevechten te stoppen. Tijdens het tweede en beroemdste beleg ontstond hongersnood en brak de pest uit, die nog veel meer slachtoffers eiste dan het gebrek aan voedsel en de gevechten met de Spanjaarden. Uiteindelijk wist een ontzettingsvloot van de watergeuzen Leiden vanuit Delft over de onder water gezette polders te bereiken en te bevrijden. Niet zonder slag of stoot en met het nodige geluk. Deze geschiedenis vormt het op zichzelf al heel spannende decor van mijn roman. Het verhaal, het fictieve deel van de roman is, zeg maar, het toneelstuk dat zich tegen dit decor afspeelt. In de Petruskapel en later in de Pieterskerk bevinden zich de gouden en zilveren sleutel die Jezus aan Petrus gaf en die na afloop van een twaalfde-eeuwse kruistocht in Leiden terecht zijn gekomen. De sleutels zijn een belangrijke, katholieke relikwie en Philips II wil ze koste wat het kost hebben. Direct na de landing van de Spaanse vloot bij Leiderdorp, glipt een Spaanse spion tussen de vluchtelingen Leiden binnen om ze voor zijn koning te pakken te krijgen. In de belegerde stad is ook nog een verrader actief, die al sinds de Beeldenstorm van 1566 naar de sleutels op zoek is. Voor de Leidenaren, katholiek én protestant, zijn de sleutels het symbool voor hun vrijheid. Lourens komt erachter waar de sleutels zijn. De vader van zijn buurjongen en beste vriend Faes houdt ze in zijn huis verborgen. Een net van verraad begint zich echter om de jongens te sluiten en samen proberen zij de sleutels uit handen van de Spanjaarden en verraders te houden. Dat blijkt moeilijker dan gedacht en vooral Lourens moet heel veel doorstaan, waaronder de dood van zijn vader. Het grote thema is: kinderen die in een godsdienstoorlog in een belegerde stad zitten. Die slachtoffers zijn van volwassenen met wereldbeelden die niet met elkaar overeenkomen en elkaar daarom weg of dood wensen. Het gaat over onverdraagzaamheid en hoe belangrijk het is om die te bestrijden. De geschiedenis van Leiden is metaforisch. Het verhaal gaat ook over Aleppo en Homs nu, over Stalingrad in 1942 et cetera… Over al die mensen, klein en groot, dorpen en steden die te lijden hebben gehad doordat de extremisten en scherpslijpers onder ons te veel ruimte kregen. Het boek is dus een pleidooi voor verdraagzaamheid. Welk personage uit 'Het sleutelgeheim' vond u het leukst om voor te schrijven en waarom? Lourens van Ename. Ik kan mij erg goed met hem identificeren. Nou zeg ik niet dat ik zo’n held ben als hij, maar ik had dat wel graag willen zijn. Het verhaal schrijf ik natuurlijk ook vanuit zijn perspectief: het is een ik-personage. Ik moest dus in zijn huid kruipen en mij steeds proberen voor te stellen hoe het zou zijn om als jongeman van 12 een belegering mee te maken en nog veel meer: veldslagen, executies, de dood van zijn vader, hongersnood, de pest, verliefd worden op je bijzondere buurmeisje en intussen ook nog de sleutels zien te redden. Op een gegeven moment wordt het personage dan een deel van je. Bovendien bestond in de tijd waarin mijn boek zich afspeelt een echte Lourens van Ename, dat maakt het extra leuk. Hij was een Vlaamse vluchteling, afkomstig uit de plaats Ename. In Nederland loopt een omvangrijke familie Van Eenennaam rond. Van Eennennaam is de verbastering van ‘Van Ename’. De Nederlandse Van Eenennamen zijn allemaal nazaten de Vlaamse vluchteling met de naam Lourens van Ename, die in de 16e eeuw voor de Spanjaarden uit Vlaanderen vluchtte en in een kerk in Middelburg ligt begraven. Het verhaal speelt zich af in het verleden. Op welke manieren heeft u research gedaan voor het schrijven van dit boek? Ik heb veel boeken gelezen over die tijd. Er zijn drie primaire bronnen: ooggetuigenverslagen van mensen die het beleg hebben meegemaakt en de gebeurtenissen in 3 korte dagboeken hebben opgeschreven. Voor de rest heb ik dus secondaire bronnen moeten raadplegen, zoals het beroemde negentiende-eeuwse boek van de Leidse historicus Fruin over het ‘Beleg en Ontzet van Leiden’. Dat boek is zelfs in het Engels vertaald. Ook een aantal andere geschiedkundige werken heb ik gelezen, waaronder een boekje over de Spaanse bezetting van en de Spaanse fortificaties in Leiderdorp, waar het hoofdkwartier van de Spanjaarden zich bevond. Ik heb ook een wapenencyclopedie gekocht en continu gebruikt om de gevechten accuraat te kunnen beschrijven. Welke wapens waren er en hoe gebruikten zij die? Ik heb zelfs boeken over het weer en het eten in die tijd gekocht en doorgenomen. En natuurlijk waren ook de kaarten van belang. Wat was er waar in die tijd? Hoe heette die plekken? En soms kon ik ook iets op internet terugvinden. Bij Wikipedia bijvoorbeeld. Van alles wat ik las heb ik een grote samenvatting gemaakt en die gebruikte ik voortdurend, ook omdat elk hoofdstuk in het boek zich afspeelt op een dag dat ook in het echt iets belangrijks gebeurde in of om Leiden. Wat vindt u het leukste aan het schrijven van kinderboeken? De leeftijdscategorie waarvoor ik schrijf is tussen de 10 en 14 jaar. Dat is een schitterende leeftijd om voor te schrijven. Deze lezers hebben nog voldoende fantasie om zich van alles voor te kunnen stellen – zelfs een tovenaartje met de naam Harry Potter - terwijl ze tegelijkertijd voldoende van de wereld om hen heen weten om behoorlijk wat aan te kunnen. Het is ook de leeftijd waarop ik het lezen het allerleukste vond. Helemaal verdrinken in een spannend verhaal. Dat is niet zo gemakkelijk meer als je volwassen bent en al heel veel hebt gezien, gelezen, meegemaakt… Wat het schrijven zelf mooi maakt? Proberen iets zo op te schrijven dat het de verbeelding van de lezers maximaal prikkelt. Dat ze meegesleept worden door het verhaal. Dat het taalgebruik mooi en uitdagend, maar niet te moeilijk is. Dat de lezers zonder het door te hebben, omdat ze te zeer verzonken zijn in het verhaal, ook nog iets leren. Het schrijven is ook heerlijk als het lekker gaat en je in een roes raakt. Maar denk nou niet dat schrijven altijd leuk is. Het is 10% inspiratie en 90% transpiratie. Als je een goed boek wilt schrijven, kost dat veel tijd en moeite en een hoop doorzettingsvermogen en discipline. Je moet namelijk ook gaan zitten en werken, als je een keer geen zin hebt. Als je liever naar buiten gaat, omdat de zon schijnt. Of als je naar de tv wil kijken. Wat inspireert u om te schrijven? Ik heb geen muze of zo. Het zit gewoon in mij. Ik denk dat het een combinatie van verbeeldingskracht en scheppingsdrang is. De verhalen die ik verzin, wil ik per se op papier zetten in de hoop dat ik er anderen mee vermaak. Wanneer bent u begonnen met schrijven? Toen ik 15 was. Met heel veel slechte gedichten voor alle meisjes waar ik verliefd op was en met stukjes voor het blad van mijn atletiekvereniging. Tijdens mijn studententijd schreef ik ook korte verhalen die ik af en toe naar een studentenblad stuurde. En ik bleef natuurlijk ook slechte gedichten schrijven voor alle meisjes waar ik verliefd op was. Hoewel, steeds vaker kwamen daar gedichten over heel andere onderwerpen bij. Ik begon daarna ook juridische artikelen te schrijven. Tijdens mijn eerste baan als jurist begon ik aan mijn eerste kinderboek, Het Verdwijnboek, in 2002 uitgegeven door Lannoo. Wat vond u het lastigste aan het schrijven van dit boek? Tijd daarvoor vrij maken. En zoals altijd: het redigeren. Herlezen en herlezen, samen met anderen, schrappen, toevoegen, verplaatsen, allemaal om zoveel mogelijk foutjes en fouten eruit te halen… Gek word je ervan. Heb je tips voor beginnende schrijvers? Wat zijn tips waar je zelf veel aan hebt gehad? Ik werk heel systematisch, dus mijn tips zijn dat ook:
0 Comments
Leave a Reply. |
Archieven
June 2019
|